Kent u de casus nog, recent uit het nieuws? Een man had zijn echtgenote om het leven gebracht, en in de strafrechtelijke procedure werd geoordeeld dat hij met opzet had gehandeld en zich schuldig had gemaakt aan doodslag. De man werd echter ontslagen van rechtsvervolging omdat de doodslag als gevolg van een ziekelijke stoornis (psychose) niet aan hem kon worden toegerekend. Wel werd er TBS opgelegd.
Vervolgens heeft Rechtbank in een civielrechtelijke procedure geoordeeld dat de man niet onwaardig is om de nalatenschap van zijn echtgenote te erven. Volgens de Rechtbank moet op grond van de tekst van artikel 4:3 BW en de parlementaire geschiedenis worden geconcludeerd dat de wetgever ervoor heeft gekozen om geen onwaardigheid te laten intreden in het geval dat een strafbaar feit niet aan de dader kan worden toegerekend vanwege een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Over het vonnis van de Rechtbank zijn vanuit de Tweede Kamer vragen gesteld aan de minister voor Rechtsbescherming omdat de uitspraak als zeer onrechtvaardig wordt ervaren. De minister geeft in zijn antwoord onder meer aan dat tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld zodat hij daarover geen uitspraken kan doen. Wel is hij in algemene zin het ermee eens dat het zeer onrechtvaardig voelt dat iemand van wie bewezen is verklaard dat hij zijn echtgenote om het leven heeft gebracht en daarvoor de maatregel TBS heeft opgelegd gekregen, nog aanspraak zou kunnen maken op haar erfenis. Voor de overige nabestaanden is dit heel pijnlijk. Hij snapt dan ook de maatschappelijke verontwaardiging die is ontstaan.
Volgens de minister is het vonnis van de Rechtbank vergelijkbaar met een uitspraak van Hof Amsterdam van 13 mei 1976, waarin werd geoordeeld dat van een veroordeling die tot onwaardigheid leidt, geen sprake is als de erfgenaam wegens zijn geestestoestand niet strafbaar is verklaard en de opname in een psychiatrisch ziekenhuis wordt bevolen. In de rechtspraak zijn echter enkele gevallen bekend waarin erfgenamen, ondanks dat zij juridisch niet onwaardig waren, toch geen voordeel uit de nalatenschap konden trekken omdat dit zodanig indruist tegen het rechtsgevoel en strijd oplevert met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Uit deze uitspraken volgt dat niet gezegd kan worden dat artikel 4:3 BW in de rechtspraak steeds zeer strikt wordt uitgelegd. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid bieden de rechter ruimte om vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval iemand een erfenis te ontzeggen.
Omdat tegen het eerstgenoemde vonnis van de Rechtbank hoger beroep is ingesteld, wil de minister eerst de uitkomst in deze procedure afwachten voordat hij een onderzoek gaat instellen of het nodig is om de onwaardigheidsgronden van artikel 4:3 BW uit te breiden.