Nieuwsitems

Prinsjesdag 2024

19 september, 2024

Hierbij een selectie uit het Belastingplan 2025, welke voor het notariaat van belang is.

Overdrachtsbelasting: vooraankondiging om in 2026 het tarief voor woningen (niet-hoofdverblijf) te verlagen. Hoewel dit nog geen onderdeel uitmaakt van een wetsvoorstel heeft het kabinet al wel aangekondigd dat per 1 januari 2026 een nieuw algemeen overdrachtsbelastingtarief van 8% zal worden ingevoerd voor woningen om het aantal huurwoningen te vergroten. Deze nieuwe maatregel zal geen invloed hebben op het huidige tarief van 2% als de woning een hoofdverblijf wordt voor de verkrijger.

Overdrachtsbelasting: sleutelovereenkomst bij een woning-hoofdverblijf vanaf 2025 in beginsel geen econoom. Het kabinet vindt het niet wenselijk dat een sleutelovereenkomst met betrekking tot een woning die zal fungeren als hoofdverblijf voor de verkrijger kan leiden tot een verkrijging van economische eigendom als bedoeld in artikel 2 lid 2 WBR. Daarom wordt voorgesteld om vanaf 1 januari 2025 sleutelovereenkomsten met betrekking tot een woning-hoofdverblijf niet meer aan te merken als een econoom voor de overdrachtsbelasting mits de juridische eigendom binnen 6 maanden na het ingaan van de sleutelovereenkomst wordt verkregen. Dan hoeft de vervreemder van de woning geen melding meer te doen van een economische eigendomsverkrijging en hoeft de verkrijger geen belastingaangifte meer hiervan te doen.

Overdrachtsbelasting: verlaagd woningtarief en startersvrijstelling gelden vanaf 2025 ook voor een econoom. Voorgesteld wordt om op 1 januari 2025 artikel 14 lid 5 WBR en artikel 15 lid 8 WBR te wijzigen waardoor het verlaagde tarief van 2%, de startersvrijstelling of de VoV-vrijstelling van artikel 15.1.t WBR ook kan gelden voor de economische eigendom van een woning-hoofdverblijf. Bij de startersvrijstelling wordt nog opgemerkt dat deze slechts één keer kan worden benut. Als deze vrijstelling is toegepast op de verkrijging van de economische eigendom, kan de vrijstelling niet opnieuw worden benut bij een latere verkrijging van de juridische eigendom.

Ovedrachtsbelasting: kavelruilvrijstelling geldt vanaf 1 januari 2025 niet meer voor niet-agrarische opstallen. In lijn met het conceptwetsvoorstel dat eerder ter consultatie is gepubliceerd, wordt voorgesteld om vanaf 1 januari 2025 de vrijstelling van artikel 15.1.l WBR bij kavelruil zodanig te beperken dat deze niet meer geldt voor woningen (tenzij sprake is van een agrarische bedrijfswoning) en andere opstallen die niet agrarisch worden geëxploiteerd.

Oudedagsvoorzieningen mogen vanaf 1 januari 2025 ook worden verkregen door legatarissen.
Volgens de huidige wet kan een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV) na overlijden van de gerechtigde alleen toekomen aan de erfgenamen. Voorgesteld wordt om vanaf 1 januari 2025 te bepalen dat de aanspraak ook mag toekomen aan een legataris. Deze wijziging wordt ook voorgesteld bij een lijfrenterekening en lijfrentebeleggingsrecht.

Wet excessief lenen: geen hypotheek nodig voor ‘oude’ woningschuld bij verhuizing

28 juni, 2024

Sinds 1 januari 2023 geldt de “Wet excessief lenen bij eigen vennootschap”. Dit betekent onder meer dat een aanmerkelijkbelangaandeelhouder wordt geacht een box 2-inkomen te genieten voor zover hij (en/of zijn partner) schulden heeft aan zijn vennootschap(pen) die op de peildatum (31 december) hoger zijn dan een bepaald bedrag. Voor het jaar 2024 bedraagt dit maximum € 500.000. Dit betekent dat er box 2-heffing zal zijn verschuldigd voor zover de aanmerkelijkbelanghouder op 31 december 2024 een schuld heeft aan zijn vennootschap die hoger is dan € 500.000 (zie artikel 4.13 lid 1 letter f Wet IB 2001 jo. 4.14a Wet IB 001).
Een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a Wet IB telt evenwel niet mee in de beoordeling of sprake is van een bovenmatige schuld, mits een recht van hypotheek op de eigen woning is verstrekt aan de vennootschap (zie artikel 4.14a lid 6 Wet IB 2001). Op grond van het overgangsrecht is een hypotheekrecht op de eigen woning niet vereist als de eigenwoningschuld reeds bestond op 31 december 2022 (zie artikel 10a.23 Wet IB 2001).
Aan de Belastingdienst is de vraag voorgelegd of de overgangsbepaling van artikel 10a.23 Wet IB 2001 ook van toepassing is op eigenwoningschulden die op 31 december 2022 bestaan en de schuld wordt gebruikt voor de verwerving van een nieuwe eigen woning.
Stel X had op 31 december 2022 een eigenwoningschuld van € 400.000 aan zijn eigen BV waarvoor geen hypotheekrecht is gevestigd (dit betreft een aflossingsvrije lening die X vóór 2013 is aangegaan zodat deze geldt als eigenwoningschuld ex artikel 10bis.1 Wet IB 2001). X heeft een nieuwe woning verworven waarvoor hij € 200.000 extra leent bij zijn eigen BV. De eerste woning is verkocht zonder dat er een vervreemdingssaldo eigen woning wordt gerealiseerd zodat de bijleenregeling van artikel 3.119aa Wet IB 2001 niet van toepassing is.
Volgens de Kennisgroep aanmerkelijk belang van de Belastingdienst blijft het overgangsrecht van artikel 10a.23 Wet IB 2001 van toepassing op de ‘oude’ schuld van € 400.000 voor zover deze na de verkoop kwalificeert als een eigenwoningschuld ex artikel 3.119a Wet IB 2001. De bestaande eigenwoningschuld is voor het volledige bedrag in stand gebleven en blijft hierdoor voor het volledige bedrag kwalificeren als een (bestaande) eigenwoningschuld en blijft daarom buiten aanmerking bij het bepalen van het fictief regulier voordeel in box 2.
Voor de nieuwe eigenwoningschuld van € 200.000 (minus eventuele aflossingen) geldt het volgende. De overgangsbepaling van artikel 10a.23 Wet IB 2001 is op deze schuld niet van toepassing. Dit extra geleende bedrag van € 200.000 moet daarom worden getoetst aan artikel 4.14a lid 6 Wet IB 2001. Omdat voor die schuld geen recht van hypotheek is verstrekt aan de BV wordt deze niet uitgezonderd en telt deze wel mee bij het bepalen van het bovenmatige deel van de schulden en kan dit leiden tot een fictief regulier voordeel.
Belastingdienst 25 juni 2024, nr KG:003:2024:10

Onderzoek naar aanpak van speculatieve grondhandel is nog in volle gang

25 juni, 2024

Naar aanleiding van een TV-uitzending van Radar over speculatieve grondhandel zijn vanuit de Tweede Kamer vragen gesteld aan de ministers van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister heeft onder meer het volgende geantwoord:
Uit onderzoek blijkt dat er circa 7.000 eigenaren zijn van versnipperde percelen landbouwgrond die waarschijnlijk niet de waarde hebben of zullen krijgen die ervoor is betaald. Het blijkt dat de beleggingslocaties die aangeboden worden met deze grondhandel slechts zeer zelden in een gebiedsontwikkeling betrokken zijn. Om te bepalen wat de meeste geschikte maatregelen zijn om deze handel aan te pakken is een ambtelijke werkgroep ingesteld. De werkgroep onderzoekt onder meer het voorstel van de KNB of koopovereenkomsten voor deze grondhandel verplicht door de notaris moeten worden verzorgd en of particuliere kopers net als bij koop van woningen een bedenktijd moeten krijgen. Tevens onderzoekt de werkgroep of de schriftelijke volmacht bij het passeren van de akte onmogelijk moet worden gemaakt en of de notaris zijn diensten kan weigeren bij onverklaarbare prijsstijgingen. Over de bevindingen van de werkgroep wordt de Tweede Kamer later dit jaar geïnformeerd.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 20 juni 2024, nr 2024-0000337628