Het nadeel dat de schenkbelasting niet aftrekbaar is in box 3 kan de begiftigde vermijden door kort na de schenking daarvan aangifte te doen en vervolgens vóór 1 januari de aanslag te betalen. Hierbij moet worden bedacht dat de Belastingdienst minimaal 8 weken nodig heeft om een (voorlopige) aanslag schenkbelasting op te leggen. Het kan echter gebeuren dat een aangifte schenkbelasting ondanks dat die uiterlijk 8 weken vóór het einde van het kalenderjaar (lees: 5 november) is ingediend, op een zodanig laat tijdstip wordt gevolgd door een (voorlopige) aanslag schenkbelasting dat de begiftigde daardoor redelijkerwijs niet meer in staat is om nog vóór 1 januari de verschuldigde schenkbelasting te betalen. Daarom heeft de staatssecretaris van Financiën voor deze situatie goedgekeurd dat de begiftigde in het verzoek om een voorlopige aanslag inkomstenbelasting dan wel in de aangifte inkomstenbelasting de waarde van de banktegoeden in box 3 mag verminderen met de materieel verschuldigde schenkbelasting (zie beleidsbesluit van 7 mei 2024, nr 2024-5944).
Bij schenking vrij van recht geldt de aftrekbeperking niet voor de schenker maar voor de begiftigde
Bij een schenking vrij van recht heeft de schenker de verplichting op zich genomen om de verschuldigde schenkbelasting voor zijn rekening te nemen. Deze verplichting vloeit voort uit de schenkingsovereenkomst en niet rechtstreeks uit de Successiewet. De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst van de Belastingdienst stelt zich daarom op het standpunt dat de aftrekbeperking van artikel 5.3 lid 3 letter c Wet IB 2001 niet voor de schenker geldt. Het is de begiftigde die de aanslag schenkbelasting krijgt opgelegd en deze is aansprakelijk voor het betalen ervan. De verplichting van de schenker is daarmee niet te beschouwen als een verplichting tot betaling van de belastingschuld. De schenker mag deze verplichting daarom rekenen tot zijn schulden waardoor zijn rendementsgrondslag in box 3 lager wordt. Hierbij dient de schenker mogelijk nog wel rekening te houden met de schuldendrempel.
De verplichting van de schenker om de schenkbelasting voor zijn rekening te nemen vormt daarentegen voor de begiftigde een vordering (overige bezitting) in box 3. Verder loopt de begiftigde aan tegen de aftrekbeperking van artikel 5.3 lid 3 letter c Wet IB 2001 omdat hij formeel de schenkbelasting is verschuldigd. Als echter tijdig aangifte is gedaan van de schenking kan de begiftigde door de goedkeuring de schenkbelasting in mindering brengen op zijn banktegoeden.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat op grond van artikel 5.4a Wet IB 2001 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 vorderingen en schulden worden gedefiscaliseerd tussen fiscaal partners en tussen een ouder en zijn minderjarige kind. In die verhoudingen worden bij een schenking vrij van recht de onderlinge vorderingen en schulden in box 3 genegeerd.
Belastingdienst 29 mei 2024, nrs KG:202:2024:19 en KG:202:2024:20